33199 |
aardappelziekten |
wratziekte:
vratzēkdjǝ (L370p Kessenich)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
eͅrdbeͅi̯rə (L370p Kessenich)
|
[DC GV (1935) M]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
Syst. Frings
ɛ̄rbiərəflāi̯ (L370p Kessenich)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17653 |
aars |
vot:
vǫt (L370p Kessenich)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
scharren:
šarǝ (L370p Kessenich)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L370p Kessenich)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
achterknie:
axtǝrknī (L370p Kessenich),
hees:
hīǝs (L370p Kessenich)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
op-en-terug:
ǫp ǝ tryk (L370p Kessenich),
terug:
tryk (L370p Kessenich),
terug-op:
tryk˱ ǫp (L370p Kessenich)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrēt (L370p Kessenich),
achterste bred:
ɛxtǝrstǝ brē.ǝt (L370p Kessenich),
bred:
brēt (L370p Kessenich)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
26381 |
achterwater, onderwater |
onderwater:
oŋǝrwātǝr (L370p Kessenich)
|
Het water achter de sluizen. De woordtypen beek (Q 88) en grote wijer (Q 88) zijn specifiek van toepassing op het achterwater bij bovenslagmolens. [Jan 88; Coe 43]
II-3
|