19330 |
dwarsdrijven |
stijfkoppig zijn:
stiefkoppig zeen (L370p Kessenich),
warsdrijven:
wersdrieve (L370p Kessenich)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
warsdrijver:
wèsdriever (L370p Kessenich),
warserik:
wat eine wèserik (L370p Kessenich)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dröpke drinke (L370p Kessenich),
een druppel drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
einen druppel drinken (L370p Kessenich)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L370p Kessenich),
ęi̯. (L370p Kessenich)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
franse è
eine rink op den grund trèkken (L370p Kessenich)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭ.n (L370p Kessenich)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L370p Kessenich)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich heub ein koi op de brst (L370p Kessenich),
ich hub ein koa oppe borst (L370p Kessenich),
#NAME?
ich hĕb ein koaj oppe borst (L370p Kessenich),
het aardig zitten hebben:
Hij is zwaar verkouden.
he heet het aardig zitten (L370p Kessenich),
het zitten hebben:
Hij is zwaar verkouden.
he heet het aardig zitten (L370p Kessenich),
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ich heb ein koaj te pakken (L370p Kessenich)
|
Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid? [Lk 05 (1955)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulingen:
vø̄.leŋǝ (L370p Kessenich)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
scheuren:
šø̄.rǝ (L370p Kessenich)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|