e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessenich

Overzicht

Gevonden: 1585
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vuur doven uitdoen: oetdoon (Kessenich), uitrakelen: uitrakele (Kessenich) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] III-2-1
het water tegenhouden (water) laten bijkomen: [laten] bīkomǝ (Kessenich) Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66] II-3
hete bliksem appelpotage: Syst. Frings  apəlpətāzi (Kessenich), hete bliksem: Syst. Frings  hɛ̄i̯tə bleksəm (Kessenich) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heukeling opper: ǫpǝr (Kessenich), oppertje: ø̜pǝrkǝ (Kessenich) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uiteendoen: utęi̯ndōn (Kessenich), uitereengooien: [uitereengooien] (Kessenich) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
hiel vers: vēs (Kessenich), vès (Kessenich) hiel (van de voet) [ZND m] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hijgen kuimen: kȳ.mǝ (Kessenich) [JG 1a, 1b] I-11
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Kessenich, ... ) / [SND (2006)] || hinkstapspel (?) [SND (2006)] III-3-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Kessenich) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  sjoekelperd (Kessenich), sjôkkelpèrt (Kessenich) schommelpaard [SND (2006)] III-3-2