24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L370p Kessenich)
|
krekel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20708 |
krentenbol |
brioche (fr.):
Syst. Frings
brioͅš (L370p Kessenich)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
rozijnenweg:
Syst. Frings
rəzinəweͅk (L370p Kessenich)
|
Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbī.tǝr (L370p Kessenich)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
22351 |
krijgertje spelen |
vangen:
/
vange (L370p Kessenich)
|
nalopertje [SND (2006)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
krī[ə}t (L370p Kessenich)
|
krijt [ZND m]
III-3-1
|
21502 |
kroon |
kroon:
krū[ə}n (L370p Kessenich),
kroontje:
kry(3)̄[ə}nkə (L370p Kessenich)
|
kroon [ZND m]
III-3-1
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
men gebruikt slechts 1 kruid, zoogenaamd kruiduschel (met geel bolleke) (kroetwèsj)
kroetwèsj (L370p Kessenich)
|
Welke kruiden doet (deed) men in die kruidwis? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
{ja}:
ja het gebruik kruidvisch te wijden bestaat nog
/ (L370p Kessenich)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
varen:
vārǝ (L370p Kessenich)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|