20747 |
communietaart |
pice monte (fr.):
pjeͅs mo͂tē (Q176a Ketsingen)
|
Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blūs (Q176a Ketsingen)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hūt (Q176a Ketsingen)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mántəl (Q176a Ketsingen, ...
Q176a Ketsingen)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18250 |
das, sjaal |
sjerp:
šøͅrəp (Q176a Ketsingen)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
douw (Q176a Ketsingen)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32570 |
de akker bewerken |
labeuren:
labi̯ø̜̄rǝ (Q176a Ketsingen)
|
Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.]
I-1
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
omhoogstoten:
ǫmhōxstōtǝ (Q176a Ketsingen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
34230 |
de melk inhouden |
optrekken:
ǫptrɛkǝ (Q176a Ketsingen)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lø̜̄tǝ lǫu̯pǝ (Q176a Ketsingen)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|