33424 |
dorsvloer |
nere:
nē̜ ̞.rǝ (Q176a Ketsingen),
schuurnere:
šȳrnē̜ ̞.rǝ (Q176a Ketsingen)
|
De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.]
I-6
|
34160 |
drachtig |
vol:
vǫl (Q176a Ketsingen)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
34094 |
driespeen |
ouwer met drie demen:
au̯ǝr mǝ drai̯ dømǝ (Q176a Ketsingen)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zau̯kǝ (Q176a Ketsingen)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
pint:
pint (Q176a Ketsingen)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
kapper:
kapər (Q176a Ketsingen)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34236 |
droge koe |
muntige koe:
møntǝgǝ kū (Q176a Ketsingen)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
hət (wēͅr) blef jøvər (Q176a Ketsingen)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drūūch (Q176a Ketsingen)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drøxstø̄n (Q176a Ketsingen)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|