e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ketsingen

Overzicht

Gevonden: 926
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geruite jurk ruitjeskleed: reͅtšəskleit (Ketsingen) jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)] III-1-3
geslachtsrijpe koe jonge koe: jǫŋ kū (Ketsingen) Jong rund dat oud genoeg is om gedekt te worden. [N 3A, 23] I-11
gesneden mannelijk schaap hamel: hǭmǝl (Ketsingen) [N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.] I-12
gesneden mannelijk varken berg: bęrǝx (Ketsingen) Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12
gesp gesp: geps (Ketsingen) sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)] III-1-3
gesteven voorstuk van een overhemd plaat: plōͅt (Ketsingen) voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)] III-1-3
gestreepte broek strepen broek: Van Dale: II. strepen (bn.), <gew.> van gestreepte stof: een strepen rok.  strēpəbruk (Ketsingen) broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)] III-1-3
getrouwde vrouw getrouwd wijf: gətraowt waajf (Ketsingen), getrouwde vrouw: getróódə vróó (Ketsingen) getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2
getuigrek pag: pax (Ketsingen) Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81] I-6
gierkar zeikkar: [zeik]kār (Ketsingen) De gierkar wordt gebruikt om gier naar het land te brengen. Op de kar bevindt zich een ton of bak met gier. Onder gierkar wordt ook wel verstaan het geheel van kar en ton. Kar en ton werden als één geheel gezien. Dit kan heel wel gelden voor meer plaatsen dan in dit lemma op grond van het materiaal aangegeven kon worden. Ook het omgekeerde doet zich voor, nl. dat benamingen die op ton of vat wijzen op de combinatie van kar en ton van toepassing zijn. Daarvoor zie men het volgende lemma. [N 17, 8 + 9a; N M, 9b; N 11A, 56a, + 57; JG 1a + 1b; monogr.] I-1