26400 |
naaf |
dom:
dǫm (Q176a Ketsingen),
naas:
nǭs (Q176a Ketsingen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bøs (Q176a Ketsingen)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nē̜ǝ (Q176a Ketsingen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
18609 |
nachthemd |
nachthemd:
nāxhimə (Q176a Ketsingen)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
slaapkleed:
slúəpkleͅit (Q176a Ketsingen)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nāxkleijər (Q176a Ketsingen)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19607 |
nachtlampje |
nachtlampje:
nāxlɛmpkə (Q176a Ketsingen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bęt (Q176a Ketsingen)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bi̯ęk (Q176a Ketsingen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
van een persoon
krék (Q176a Ketsingen),
juste:
van werk
dzjŭŭs (Q176a Ketsingen),
zich op zijn stekje houden:
à hĭĕlt sĭĕg òp sə stèkskə (Q176a Ketsingen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|