24347 |
neet, luizenei |
neet:
nīt (Q176a Ketsingen)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18343 |
neus van een schoen |
tip:
tip (Q176a Ketsingen)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34222 |
neusklem |
praam:
prǭm (Q176a Ketsingen),
ring:
reŋk (Q176a Ketsingen)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
34370 |
neusring |
varkensring:
vęrkǝsręŋk (Q176a Ketsingen)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
34153 |
niet behouden |
weer willig:
wīr wilǝx (Q176a Ketsingen)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
21654 |
niet gunnen |
niet gunnen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ni gəont (Q176a Ketsingen)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20752 |
niknak |
niknakje:
niknákskə (Q176a Ketsingen)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18334 |
nylonkous |
nylonkous:
naílon koúsə (Q176a Ketsingen)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
middag:
ich hup wàt kòts fàn vurr\\meen àl"; cf. WNT s.v. "mergen". Zie morgen
vurrəmeen (Q176a Ketsingen)
|
s morgens) [RND]
III-4-4
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
smādboͅl (Q176a Ketsingen)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|