20686 |
blinde vink |
blinde vink:
blɛn veͅŋkə (Q176a Ketsingen)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
blūtlaus (Q176a Ketsingen)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
rode pens:
roj pɛns (Q176a Ketsingen)
|
Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
echel:
ēͅxəl (Q176a Ketsingen)
|
bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blai̯ǝ (Q176a Ketsingen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blum (Q176a Ketsingen, ...
Q176a Ketsingen)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
19646 |
bloemperk |
perk:
pɛrək (Q176a Ketsingen)
|
[ZND A1 (1940sq)]
I-7
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǫi̯ǝm (Q176a Ketsingen)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
bukəsəkuk (Q176a Ketsingen)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
būrəkø̄l (Q176a Ketsingen)
|
Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|