33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (Q002b Kiewit)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
27074 |
praam |
knijper:
knē̜pǝr (Q002b Kiewit)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
kast:
kas (Q002b Kiewit)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
pik:
pik (Q002b Kiewit)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
33635 |
putemmer |
wateremmer:
wātərēmər (Q002b Kiewit)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33624 |
putgalg |
putstijl:
putstijl (Q002b Kiewit)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
hefboom:
heͅfbum (Q002b Kiewit)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33623 |
putzwengel |
hefboom:
heͅfbum (Q002b Kiewit)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33452 |
raampje in een poort |
stalvenstertje:
stalvenstǝrkǝ (Q002b Kiewit)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (Q002b Kiewit)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|