e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

Gevonden: 2913
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Kinrooi), schudgaffel: šø̄t˲gafǝl (Kinrooi) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
ijzeren haak aan de puthaak puthaak: pøthōͅk (Kinrooi) [N 12 (1961)] I-7
in beweging komen aan de gang komen: anegang komme (Kinrooi), gang komen: gang komme (Kinrooi), op gang schieten: op gang sjete (Kinrooi) In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)] III-1-2
in de doodskist leggen kisten: kiste (Kinrooi) een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)] III-2-2
in de rug slaan (met de vuist) doffen: dofe (Kinrooi), doffe (Kinrooi) Met de vuist in de rug slaan (doffen, dompen, stompen, stoten, sjtokken) [N 108 (2001)] III-1-2
in de schil gekookte aardappelen varkensaardappelen: Syst. Frings (?)  vɛrkəs˂ɛ̄rpəl (Kinrooi) In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)] III-2-3
in de tuin werken hoven: (= iets zaaien)  h‧ōvə (Kinrooi), in de hof werken: bv. g€.j\\ (=wieden zonder werktuig). ß?of\\l\\ (= wieden met schoffel)  en dən hō.f we.rəkə (Kinrooi) Een tuin verzorgen (in de hof werken, hovenieren, hoven) [N 79 (1979)] III-2-1
in een beek baden waden: in ein beek waaje (Kinrooi) In een beek baden. [ZND 33 (1940)] III-3-2
in het sop doen luteren: lø&#x0304tərə (Kinrooi) in het zeepsop steken [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
in lompen gekleed schabbetig: sjeppetig gekleidj (Kinrooi), schamel: šɛ̄:məl (Kinrooi) In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)] III-1-3