22386 |
kaarten voor geld |
niet voor susje:
neet veur suske (L369p Kinrooi),
voor geld spelen:
veur geldj (L369p Kinrooi)
|
kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kīēs (L369p Kinrooi)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
met de bal spelen:
mètte bal speule (L369p Kinrooi)
|
met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22227 |
kaf |
kaf:
dǝ kāf (L369p Kinrooi),
kāf (L369p Kinrooi)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafgat:
kāf˲gāt (L369p Kinrooi)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kākǝlǝ (L369p Kinrooi),
schelden:
šęljǝ (L369p Kinrooi)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
30247 |
kalf |
kalf:
kǭ.f (L369p Kinrooi),
kǭf (L369p Kinrooi),
kalfje:
kø̜̄fkǝ (L369p Kinrooi)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|
34176 |
kalfmachine |
kalfsmachine:
kǭfsmǝšīn (L369p Kinrooi)
|
Instrument waarmee men het kalf geboren doet worden. [N 3A, 54b]
I-11
|
20766 |
kalfsrollade |
kalfsborst:
Syst. Frings (?)
kalfsborst (L369p Kinrooi)
|
Opgerolde, met gehakt gevulde kalfsborst (kalfsboog, boog?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34177 |
kalfsvlies |
net:
nɛt (L369p Kinrooi)
|
Het vlies waarin het kalf zit als het geboren wordt. [N 3A, 55]
I-11
|