33939 |
knevels |
knevels:
knēvǝls (L369p Kinrooi)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
22410 |
knibbelen |
mikado:
mikado (L369p Kinrooi)
|
het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kni: (L369p Kinrooi),
knī (L369p Kinrooi),
knî. (L369p Kinrooi)
|
[ZND B1 (1940sq)]knie [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knibant (L369p Kinrooi)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
18151 |
knikkebenen |
in de knie?n zakken:
en də knīə zakə (L369p Kinrooi)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
uve-sjete (knikkeren) (L369p Kinrooi),
, /
(h)uve (L369p Kinrooi)
|
/ [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven schieten:
uve-sjete (knikkeren) (L369p Kinrooi)
|
Lievelingsspel 3. [SND (2006)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (L369p Kinrooi)
|
het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24187 |
knobbelzwaan |
zwaan:
algemeen
zwān (L369p Kinrooi)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
beknoeien:
beknöje (L369p Kinrooi)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|