19632 |
kussensloop |
kussenkleed:
køsəklēi̯t (L369p Kinrooi)
|
een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33842 |
kwaadaardig roepen |
kweken:
kwēkǝ (L369p Kinrooi)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
17983 |
kwaal |
erg kwaad:
erg kwad (L369p Kinrooi),
kwaal:
kwaal (L369p Kinrooi)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
naast kwartel
kwakəl (L369p Kinrooi),
kwartel:
naast kwakkel
kwartəl (L369p Kinrooi)
|
kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24202 |
kwartelkoning |
ral:
ral (L369p Kinrooi)
|
kwartelkoning (27 ook alleen te horen; s zomers; in grote weiland; tegen de avond en s nachts; zeldzaam; roep [rrerrrp, rrerrrp] of er over een kam wordt gestreken [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
ps. omgespeld volgens Frings.
kwārtje (L369p Kinrooi)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
flochetje (<fr.):
flosjkes (L369p Kinrooi)
|
Gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
graspuinen:
grā.spø̜i̯.nǝ (L369p Kinrooi),
grondpuinen:
grunt`pø̜i̯.nǝ (L369p Kinrooi),
puinen:
pönə (L369p Kinrooi),
pø̜̄nǝ (L369p Kinrooi),
pø̜i̯.nǝ (L369p Kinrooi)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeiver (L369p Kinrooi),
zɛ̄īvər (L369p Kinrooi)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 106 (2001)]
III-1-1
|