17697 |
lever |
lever:
lēͅvər (L369p Kinrooi)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21002 |
leverpastei |
pat:
pə’tē (L369p Kinrooi)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅ.vərwō.st (L369p Kinrooi)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17540 |
lichaam |
lijf:
līf (L369p Kinrooi),
zielement:
i.e. zielement.
zīləment (L369p Kinrooi)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
maxt (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
leiwātər (L369p Kinrooi)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lext (L369p Kinrooi),
lichtwerk:
lichtwerk (L369p Kinrooi)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26538 |
lichtboom |
lichtbalk:
lichtbalk (L369p Kinrooi)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
25239 |
lichte nevel |
blaak:
blaok = zware rook.
blōk (L369p Kinrooi),
miezerig weer:
miezerig wèer (L369p Kinrooi),
nevelachtig:
nevelachtig.
nēvəleͅxtəx (L369p Kinrooi)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
licht:
licht (L369p Kinrooi)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|