e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onvast ter been (zijn) strampelen (ww.): strampələ (Kinrooi) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onvruchtbare geit steenbok: stęi̯nbou̯k (Kinrooi) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare grond magere: māgǝrǝ (Kinrooi), slechte: slɛxtǝ (Kinrooi) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kween: kwēn (Kinrooi) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui donderschoer: donderschoer.  doundəršour (Kinrooi), schoer: sjoor (Kinrooi), schuil: sjaol (Kinrooi) onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx donderbijs: donderbies.  doundərbīs (Kinrooi), onweer: ônwèer (Kinrooi), onweer.  ounwēͅr (Kinrooi) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
onwel dazelachtig: dazelechtig (Kinrooi), ellendig: misselijk  elenig (Kinrooi), krank: ziek  krank (Kinrooi), niet te goed: neet te gooi (Kinrooi), neet te gooj (Kinrooi, ... ) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)] III-1-2
ooft appelringen: apəlreͅŋ (Kinrooi), ooften: ōftə (Kinrooi) appelen in schijven of in stukken en gedroogd [ZND B2 (1940sq)] || peren, soms appelen in de oven gedroogd [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
ooftvlaai appelvlaai: Syst. Frings (?)  apəlvlāi̯ (Kinrooi), ooftenvlaai: Syst. Frings (?) ooftevlaai: van peren  ōftəvlāi̯ (Kinrooi), Syst. Veldeke Van peren.  ooftevlaaj (Kinrooi) Vla met moes van gedroogde appelen (euftevlaoj, zwarte vla?) [N 16 (1962)] III-2-3
oog kotten (mv.): Plat. Mv.  kōtər (Kinrooi), oog: aux (Kinrooi), ô.ugə (Kinrooi), ǫu̯x (Kinrooi) ogen [RND] || oog [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1