17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjuuve (L369p Kinrooi),
opsjuve (L369p Kinrooi),
plaats maken:
plaats make (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
hop:
hop (L369p Kinrooi)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstē̜.kǝ (L369p Kinrooi)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstēkǝr (L369p Kinrooi)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-4
|
33730 |
optilbaar hek |
veken:
vēkǝ (L369p Kinrooi)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
opheffen:
geͅt ōphöfə (L369p Kinrooi),
òphøfə (L369p Kinrooi)
|
iets opheffen (tillen) [ZND B2 (1940sq)] || optillen [RND]
III-1-2
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
āndō.n (L369p Kinrooi)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
33966 |
opzetteugel |
opzetteugel:
opzetteugel (L369p Kinrooi)
|
Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33]
I-10
|
22737 |
orgel |
orgel:
orgelman (L369p Kinrooi)
|
iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22679 |
orgeldraaier |
orgelman:
orgelman (L369p Kinrooi)
|
iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)]
III-3-2
|