33742 |
paal van de weideafrastering |
weipaal:
węi̯pǭl (L369p Kinrooi)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
24222 |
paapje |
wijntapper:
geldt voor roodborsttapuit (28), paapje (29) en tapuit (30)
wīntapər, wīntɛpərke (L369p Kinrooi),
wijntappertje:
geldt voor roodborsttapuit (28), paapje (29) en tapuit (30)
wīntapər, wīntɛpərke (L369p Kinrooi)
|
paapje (12,5 zomervogel; alleen op natte grond (weiland en veengrond witte wenkbrauw en staartplekjes; zit meestal op paaltje of draad; verborgen nest in greppel; roep [fiet-krt-krt] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜rt (L369p Kinrooi)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
roffer:
rǫu̯fǝr (L369p Kinrooi)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33990 |
paardedeken |
bâche:
baš (L369p Kinrooi)
|
Deken die op het paard wordt gelegd als het regent of als het dier zweet. [N 13, 93; monogr.]
I-10
|
33991 |
paardedeken onder het zadel |
onderzadel:
o.nǝrzāl (L369p Kinrooi)
|
Deken die onder het zadel wordt gelegd om de rug van het paard te beschermen. Uit een aantal opgaven blijkt dat daarvoor ook andere materialen zoals kussens, vilt of (plastic) zakken gebruikt worden. Vergelijk ook lemma Onderzadel. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē̜ ̞r(t)s[stal] (L369p Kinrooi)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
getuig:
gǝtȳx (L369p Kinrooi),
paardsgetuig:
pē̜rs˲gǝtȳ.x (L369p Kinrooi)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
21689 |
pacht? |
pacht:
pacht betale (L369p Kinrooi),
ps. omgespeld volgens Frings.
paxt (L369p Kinrooi)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
pachte (L369p Kinrooi),
ps. omgespeld volgens Frings.
peͅxtə (L369p Kinrooi)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|