19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rammelaer (L369p Kinrooi),
rammelieër (L369p Kinrooi),
rekel:
rēͅkəl (L369p Kinrooi)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L369p Kinrooi)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
duwen:
dūwə (L369p Kinrooi)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
staken:
stākə (L369p Kinrooi)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34093 |
rechterachterkwartier |
kwartier rechts achter:
kwartīr rɛxts axtǝr (L369p Kinrooi)
|
Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d]
I-11
|
33764 |
rechterkant van het paard |
aan de handse kant:
ān dǝ antsǝ kant (L369p Kinrooi
[(bedoeld is wellicht: van de handse kant)]
),
buitenkant:
būtǝkant (L369p Kinrooi
[(de voerman gaat steeds links van het paard)]
)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
34092 |
rechtervoorkwartier |
kwartier rechts voor:
kwartīr rɛxts vōr (L369p Kinrooi)
|
Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c]
I-11
|
32868 |
reepje overschietend gras |
baard:
bãrt (L369p Kinrooi)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
25171 |
regen (alg.) |
goede klats:
ein gooj klats (L369p Kinrooi),
kwade klats:
(ein kwaaj) klats (L369p Kinrooi),
regen:
rèengel (L369p Kinrooi)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|