20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
Syst. Frings (?)
rīstəpap (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
riesepap (L369p Kinrooi)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
Syst. Frings (?)
rīstəvlāi̯ (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
riëstevlaaj (L369p Kinrooi)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
paardskar:
pē̜rskar (L369p Kinrooi),
vierwieler:
vērwilǝr (L369p Kinrooi)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
34645 |
rijtuig met twee paarden |
dubbelspan:
dø̜bǝlspan (L369p Kinrooi)
|
Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34]
I-13
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
ri ̞i̯zāl (L369p Kinrooi)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rī.zǝ (L369p Kinrooi),
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L369p Kinrooi)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpəl (L369p Kinrooi)
|
een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
17587 |
ringbaard |
ringbaard:
reŋbārt (L369p Kinrooi),
rinkbaard (L369p Kinrooi),
ringbaardje:
(reŋ)bɛ̄:rtjə (L369p Kinrooi)
|
ringbaard [N 10b (1961)] || Ringbaard: korte baard die als ring om het gezicht loopt [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (L369p Kinrooi)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
liezen:
lēzə (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|