19403 |
scherp, snede |
het scherp:
šɛ.rəp (L369p Kinrooi)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26566 |
scherpen |
scherpen:
šęrpǝ (L369p Kinrooi)
|
Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.]
II-3
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šou̯rpǭl (L369p Kinrooi)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
18069 |
scheurbuik |
scheurbuik:
sjeurboek (L369p Kinrooi)
|
Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
26397 |
scheut |
scheut:
šø̄.t (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
šētə (L369p Kinrooi)
|
schieten [ZND m]
III-3-1
|
20687 |
schijf braadspek |
braai spek:
Syst. Frings (?)
brōͅə spɛk (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
braoj spek (L369p Kinrooi),
herst:
hɛst (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
ɛst (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
herst spek:
Syst. Frings (?)
(h)ɛrst spɛk (L369p Kinrooi),
herstje spek:
Syst. Veldeke Klein.
estje spek (L369p Kinrooi)
|
spek [Goossens 1b (1960)] || Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34271 |
schijten |
kakken:
kakǝ (L369p Kinrooi),
schijten:
ši.tǝ (L369p Kinrooi)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelenmesje:
ēͅrpələmeͅskə (L369p Kinrooi),
èerpelemeske (L369p Kinrooi)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šø̄mǝl (L369p Kinrooi)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|