e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijmblaas slijm: slīǝm (Kinrooi) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijpbus, hoorn hoorn: hōrǝ (Kinrooi), wetpot: wętpotj (Kinrooi) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slip slip: slup (Kinrooi), sløp (Kinrooi) Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] III-1-3
sloffen schroevelen: sjroevelen (Kinrooi), sloffen: sloffe (Kinrooi), slófe (Kinrooi) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: sloukdaerm (Kinrooi) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slootjespringen graafjespringen: graefke springe (Kinrooi) slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen] [N 112 (2006)] III-3-2
slot slot: slōǝt (Kinrooi) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluik haar bros: broͅs (Kinrooi) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren knikken: knekə (Kinrooi), sluimeren: slūmərə (Kinrooi) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sloepe (Kinrooi) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2