33088 |
bijgooier |
bijgooier:
bijgooier (L369p Kinrooi)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
21804 |
bijleggen |
inzetten:
inzètte (L369p Kinrooi)
|
extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
batjš (L369p Kinrooi),
batsj (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
bil:
bel (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
bil (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
bél (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
bęl (L369p Kinrooi)
|
bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
21641 |
biljet van duizend frank |
blauwe, een ~:
eine blauwe (L369p Kinrooi),
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
ein blauwə (L369p Kinrooi)
|
1000 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21623 |
biljet van honderd frank |
briefje van honderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ei brēfke van (h)ou̯ŋərt fraŋ (L369p Kinrooi)
|
100 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21620 |
biljet van twintig frank |
briefje van twintig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ei brēfke van tweͅnʔtəx fraŋ (L369p Kinrooi)
|
20 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21640 |
biljet van vijfhonderd frank |
briefje van vijfhonderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings. Invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven.
ei brēfke van 500 fraŋ (L369p Kinrooi),
bruine, een ~:
eine broëne (L369p Kinrooi)
|
500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21639 |
biljet van vijftig frank |
briefje van vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ei brēfke van fīftəx fraŋ (L369p Kinrooi)
|
50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (L369p Kinrooi)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
29408 |
binder |
binder:
bendǝr (L369p Kinrooi)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|