26505 |
speelman, klapspaan |
klepspaan:
klepspaan (L369p Kinrooi)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
20287 |
speen |
lots:
lötsj (L369p Kinrooi),
tut:
verklw. tutje
tut (L369p Kinrooi),
tutter:
tutter (L369p Kinrooi)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
di̯ɛm (L369p Kinrooi),
di̯ɛ̄m (L369p Kinrooi),
dēm (L369p Kinrooi),
dīǝm (L369p Kinrooi)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
Syst. Frings (?)
spɛkkōu̯k (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
spekkook (L369p Kinrooi)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19612 |
spekpot |
herstenpot:
spekpot
estepot (L369p Kinrooi)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
22327 |
spelletje |
partijtje:
partieke (L369p Kinrooi),
potje:
pötje (L369p Kinrooi),
spelletje:
spelleke (L369p Kinrooi)
|
het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
spīǝnǝ (L369p Kinrooi)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
17719 |
sperma |
kwak:
kwak (L369p Kinrooi),
wiks:
wiks (L369p Kinrooi),
zaad:
zaod (L369p Kinrooi),
zó:t (L369p Kinrooi)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
stootkop:
geldt voor alle roofvogels
stūətkop (L369p Kinrooi)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|