20260 |
suikertante |
suikertant:
sókkertant (L369p Kinrooi)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
tūtə (L369p Kinrooi)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
aan de sukkel zijn:
aan de sukkel (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
sukkelen:
sugele (L369p Kinrooi)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (L369p Kinrooi),
rotte, een -:
eine rotte (L369p Kinrooi)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20951 |
taai stuk vlees |
taai:
teͅi̯ vleͅi̯s (L369p Kinrooi)
|
taai vlees [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20704 |
taaie pannenkoek |
pannenkoek:
Syst. Veldeke
pannekook (L369p Kinrooi)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22524 |
taaien |
bevrakkelen:
bevragkele (L369p Kinrooi)
|
ijs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
Syst. Frings (?)
gatō (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
gattoo (L369p Kinrooi),
koek:
Syst. Veldeke
kook (L369p Kinrooi)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26305 |
taats van de kleine spil |
pivot:
pivot (fr.) (L369p Kinrooi)
|
Het onderste pinvormige gedeelte van de kleine spil dat bij vast werk in de taatspot draait. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛtaats van het staakijzerɛ.' [N O, 16d; A 42A, 24]
II-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
taatspot:
taatspot (L369p Kinrooi)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|