id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19530 | tafelmes | tafelmes: taofelmes (Kinrooi), tōͅfəlmeͅs (Kinrooi) | mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1 |
20476 | tak van een geslacht | familie: famieliej (Kinrooi) | de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)] III-2-2 |
24252 | taling | schuimeend: šūmēͅnj (Kinrooi) | eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] III-4-1 |
33777 | tand, tanden | tand(en): tā.njtjš (Kinrooi [(mv tɛnj)] ) | Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9 |
18731 | tanden poetsen | tanden poetsen: táénj pútsə (Kinrooi), tanden wassen: tenj wasse (Kinrooi) | Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)] III-1-3 |
32914 | tanden van de hooihark | tanden: tɛnj (Kinrooi) | De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3 |
18728 | tandenborstel | tandborstel: tandjbeustel (Kinrooi), tandborsteltje: tandjbeustelke (Kinrooi), tandenborstel: tānəbø̄:stəl (Kinrooi) | Een tandenborstel [N 114 (2002)] III-1-3 |
18732 | tandenstoker | tandenstoker: tāndəstō:kəR (Kinrooi), tandpeuteraar: tandjpeuteraer (Kinrooi) | Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)] III-1-3 |
18729 | tandpasta | tandpasta: tandjpasta (Kinrooi), tāntpasta: (Kinrooi) | Tandpasta [N 114 (2002)] III-1-3 |
18068 | tandpijn | tandpijn: tantpīn (Kinrooi) | Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)] III-1-2 |