e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tong van een schoen tong: tóng (Kinrooi), tóŋ (Kinrooi) Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)] III-1-3
tonneau tonnetje: tøŋkǝ (Kinrooi) Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.] I-13
toot staart: stɛ̄rt (Kinrooi), stoten: stūǝtǝ (Kinrooi) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenvalk stootkop: stūətkop (Kinrooi) valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)] III-4-1
tortelduif tortelduifje: tortəldyfke (Kinrooi) tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
touwtjespringen koordjespringen: kôrdje springen (Kinrooi), /  keurdje springen (Kinrooi), keurtje springe (Kinrooi) / [SND (2006)] || koordje springen [SND (2006)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] III-3-2
traktatie van de bruidegom (kwansel) vrijgezellendag: vriejgezellendaag (Kinrooi) de tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel] [N 112 (2006)] III-3-2
tranende ogen tranende ogen: trōnəndə augə (Kinrooi) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Kinrooi), gaŋk (Kinrooi) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trappelen trampelen: trampele (Kinrooi), trappelen: trappele (Kinrooi), trippelen: trēpele (Kinrooi) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] III-1-2