34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rø̜̄zǝlǝ (L369p Kinrooi),
rø̜i̯zǝlǝn (L369p Kinrooi),
rø̜u̯.zǝlǝ (L369p Kinrooi),
rø̜u̯zǝlǝ (L369p Kinrooi),
rø̜zǝlǝ (L369p Kinrooi)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (L369p Kinrooi),
vang:
vaŋ (L369p Kinrooi)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26257 |
vangbalk |
praambalk:
prāmbalǝk (L369p Kinrooi)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
vanger:
de venger (L369p Kinrooi)
|
de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34088 |
vangplooi |
vlim:
vlīm (L369p Kinrooi)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
26263 |
vangtouw |
praamtouw:
praamtouw (L369p Kinrooi)
|
Het touw aan de vangstok, waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. Zie ook afb. 51.9. [N O, 12q; N O, 12t; A 42A, 85; monogr.]
II-3
|
21254 |
varen |
varen:
vørə (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
varen [ZND m]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vęrkǝ (L369p Kinrooi),
vɛ.rkǝ (L369p Kinrooi),
vɛrǝkǝ (L369p Kinrooi)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kuš (L369p Kinrooi)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lø̜̄pǝr (L369p Kinrooi),
scheut:
šø̄.t (L369p Kinrooi),
šø̄ǝt (L369p Kinrooi)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|