18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
eine kol (L369p Kinrooi)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kolletje:
kǫlkǝ (L369p Kinrooi)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L369p Kinrooi)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
19435 |
wit zand, stooizand |
witte zand:
w‧etə zā.ntj (L369p Kinrooi)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
platte kaas:
Syst. Frings (?)
platə kīəs (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
platte kiës (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
Het dikke van geschifte karnemelk (hotsel?) [N 16 (1962)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
wilde klee:
weljǝ [klee] (L369p Kinrooi)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kəbotsə (L369p Kinrooi),
wit moes:
wet mōs (L369p Kinrooi),
wit mous (L369p Kinrooi)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
koewachtertje:
kuweͅxtərkə (L369p Kinrooi),
kwikstaart:
kwekstɛrt (L369p Kinrooi),
kweͅksteͅert (alg.) (L369p Kinrooi)
|
kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
wild haar:
węltj hǭr (L369p Kinrooi)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
20620 |
wittebrood |
mik:
meͅk (L369p Kinrooi),
weg:
Syst. Frings (?)
wēͅq (L369p Kinrooi)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wit brood [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|