34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳǝf (L369p Kinrooi)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
ky(3)̄mə (L369p Kinrooi)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20286 |
zuigfles |
melkfles:
mèlkfles (L369p Kinrooi)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34181 |
zuiveren |
vuil verliezen:
vuil verliezen (L369p Kinrooi)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
preͅskop (L369p Kinrooi)
|
varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zooi:
də zōə (h)øbə (L369p Kinrooi)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
hondsribbe:
honsrub (L369p Kinrooi),
zurkel:
zurkel (L369p Kinrooi),
zuurmoes:
zoormoos (L369p Kinrooi),
zourmous (L369p Kinrooi)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 2c (1963)]
I-7
|
18033 |
zuur oprispen |
de zooi hebben:
də zōə (h)øbə (L369p Kinrooi)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdesem:
zōwrdęjsǝm (L369p Kinrooi)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
Syst. Veldeke
deisem (L369p Kinrooi),
zuurdesem:
Syst. Frings (?)
zōu̯rdeͅi̯səm (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
zoordeisem (L369p Kinrooi)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|