e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

Gevonden: 2913
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwak en tenger persoon zo mager wie een vits: zoe mager wiej ein wits (Kinrooi) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
zwartbonte koe zwartbont (bijvgl. nmw.): zwartbǫnt (Kinrooi) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11
zwarte bes zwarte miemerten: zwarte miemerte (Kinrooi) I-7
zwarte koe zwarte: zwartǝ (Kinrooi) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Kinrooi) [N 3A, 130a] I-11
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen blaar: blār (Kinrooi) [N 3A, 130b] I-11
zwarte kraai, kraai zaadkraan: zōͅtkrōͅn (Kinrooi) kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte nachtschade nachtschaal: naxšāl (Kinrooi), nachtschade: naxtšā (Kinrooi) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwavelkaart solferkaart: so.lfǝrkã.rt (Kinrooi) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zwavelstok lucifertje: soms  lucifèrke (Kinrooi), stekje: stekske (Kinrooi), steͅkskə (Kinrooi), zwegeltje: zweegelke (Kinrooi), zwēgəlkə (Kinrooi) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1