33280 |
boon, algemeen |
boon:
buǝn (L369p Kinrooi)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
33814 |
boosaardig paard |
ros:
rǫs (L369p Kinrooi)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
19600 |
bord |
telloor:
təlø̄r (L369p Kinrooi)
|
bord (bij het eten) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
telderrek:
teͅi̯ərrɛk (L369p Kinrooi),
telderrekje:
teier-rèkske (L369p Kinrooi)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
boͅrd‧y(3)̄rə (L369p Kinrooi),
bərd‧y(3)̄rə (L369p Kinrooi)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
borəl (L369p Kinrooi),
borrelglaasje:
borrelgléeske (L369p Kinrooi)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
borst (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
bǫrst (L369p Kinrooi)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
17578 |
borstelig haar |
stekelhaar:
stēkəl(h)ōur (L369p Kinrooi)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L369p Kinrooi)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrstrēm (L369p Kinrooi)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|