| 20769 |
brood |
brood:
brōē-àt (L369p Kinrooi)
|
brood [RND]
III-2-3
|
| 20710 |
broodje |
broodje:
Syst. Frings (?)
brytjə (L369p Kinrooi),
pistolet:
Syst. Frings (?)
peͅstolē (L369p Kinrooi),
pistoletje:
Syst. Veldeke
pisteleekes (L369p Kinrooi)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19531 |
broodmes |
broodmes:
broëdmes (L369p Kinrooi),
brūətmeͅs (L369p Kinrooi)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20670 |
broodpap |
brokkenpap:
Syst. Frings (?)
broͅkəpap (L369p Kinrooi),
broodpap:
Syst. Veldeke
broëdpap (L369p Kinrooi),
knoddelenpap:
Syst. Frings (?)
knudələpap (L369p Kinrooi)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20706 |
broodpop |
nieuwjaarskoek:
Syst. Frings (?)
nūjōͅrskōu̯k (L369p Kinrooi)
|
Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (L369p Kinrooi)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
| 25658 |
brouwer |
brouwer:
brǭwǝr (L369p Kinrooi)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
| 21169 |
brug |
brug:
brøk (L369p Kinrooi)
|
brug [RND]
III-3-1
|
| 20386 |
bruid |
bruid:
1a-m; 22, 29a;
brôêt (L369p Kinrooi)
|
bruid [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
| 34138 |
brullen |
brullen:
brylǝ (L369p Kinrooi),
brølǝ (L369p Kinrooi)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|