id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20769 | brood | brood: brōē-àt (Kinrooi) | brood [RND] III-2-3 |
20710 | broodje | broodje: Syst. Frings (?) brytjə (Kinrooi), pistolet: Syst. Frings (?) peͅstolē (Kinrooi), pistoletje: Syst. Veldeke pisteleekes (Kinrooi) | Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] III-2-3 |
19531 | broodmes | broodmes: broëdmes (Kinrooi), brūətmeͅs (Kinrooi) | mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)] III-2-1 |
20670 | broodpap | brokkenpap: Syst. Frings (?) broͅkəpap (Kinrooi), broodpap: Syst. Veldeke broëdpap (Kinrooi), knoddelenpap: Syst. Frings (?) knudələpap (Kinrooi) | Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20706 | broodpop | nieuwjaarskoek: Syst. Frings (?) nūjōͅrskōu̯k (Kinrooi) | Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
25657 | brouwen | brouwen: brǫwǝ (Kinrooi) | Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2 |
25658 | brouwer | brouwer: brǭwǝr (Kinrooi) | De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2 |
21169 | brug | brug: brøk (Kinrooi) | brug [RND] III-3-1 |
20386 | bruid | bruid: 1a-m; 22, 29a; brôêt (Kinrooi) | bruid [ZND 01 (1922)] III-2-2 |
34138 | brullen | brullen: brylǝ (Kinrooi), brølǝ (Kinrooi) | Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |