17862 |
dringen |
persen:
peese (L369p Kinrooi)
|
niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
19575 |
drinkbeker |
stenen pot:
steͅi̯nə pot (L369p Kinrooi)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
driŋkə (L369p Kinrooi)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (L369p Kinrooi)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
bierglas:
bērglās (L369p Kinrooi),
drinkglas:
drinkglaas (L369p Kinrooi),
glas:
glās (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
pint:
pent (L369p Kinrooi)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
kapper:
kapər (L369p Kinrooi),
voetglas:
vootglaas (L369p Kinrooi)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
kuil:
kūl (L369p Kinrooi)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34236 |
droge koe |
guste koe:
gøstǝ ku (L369p Kinrooi)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
drogen:
drōǝgǝ (L369p Kinrooi)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
het wil niet regenen (L369p Kinrooi),
’t hiltj het hum (L369p Kinrooi)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|