17775 |
enkel |
enkel:
eŋkəl (L369p Kinrooi),
iŋkəl (L369p Kinrooi)
|
enkel (subst) [ZND m] || mijn enkel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
gruffelen:
grøfələ (L369p Kinrooi)
|
[RND 08]
I-7
|
17985 |
epidemie |
epidemie:
epedemiej (L369p Kinrooi),
epedēmi (L369p Kinrooi),
ziekte die smet:
die zeekjde smejt (L369p Kinrooi)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ.rt (L369p Kinrooi)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
24529 |
es |
es:
eͅs (L369p Kinrooi)
|
es (boom) [ZND m]
III-4-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
éétə (L369p Kinrooi)
|
eten [RND]
III-2-3
|
20719 |
etensresten |
brokken:
Syst. Veldeke
brokke (L369p Kinrooi),
knauwelen:
Syst. Frings (?)
knau̯ələ (L369p Kinrooi),
korsten:
Syst. Veldeke
kooste (L369p Kinrooi)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
etter:
etər (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
materie:
məte:rə (L369p Kinrooi)
|
etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele schei:
dǫbǝl šɛi̯ (L369p Kinrooi)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ē.vǝ (L369p Kinrooi)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|