e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

Gevonden: 2913

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelbol krollemol: kroləmol (Kinrooi), Syst. Frings (?)  krollemol (Kinrooi), Syst. Veldeke  krollemol (Kinrooi), ovenkoek: ōvəkōk (Kinrooi), slecht leesbaar vermoedelijk aa i.p.v. kook  ovekook (Kinrooi) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] || appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
appelmoes appelenmoes: appelemoos (Kinrooi), appelprots: Syst. Veldeke  appelprôtsj (Kinrooi), appelpruts: Syst. Veldeke  appelprutsj (Kinrooi), appelspijs: āpəlspīs (Kinrooi), Syst. Frings (?)  apəlspīs (Kinrooi) appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaart taartenpom: Syst. Veldeke  tartepông (Kinrooi) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje drietipje: Syst. Frings (?)  drietipjes (Kinrooi), taartenpommetje: Syst. Veldeke  tartepungske (Kinrooi) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelvink dikbek: g van zakdoek  deGbɛk (Kinrooi) appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)] III-4-1
aren lezen aren rapen: ǫrǝ rā.pǝ (Kinrooi), oogsten: ǫu̯xstǝ (Kinrooi) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Kinrooi) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armband armband: ermbanjt (Kinrooi) armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] III-1-3
arme mens arme mens: einen erme mins (Kinrooi) een arme mens [ZND 32 (1939)] III-3-1
armoede armoede: ermoot (Kinrooi) armoede [ZND 32 (1939)] III-3-1