e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke wollen sjaal wollen sjerp: wőlle sjaerp (Klimmen), wőlle sjerp (Klimmen) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel dikke jas: der dĭĕke jaes (Klimmen), mantel: mantel (Klimmen), wintermantel: mv. mentel  wintermantel (Klimmen) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
dinsdag dinsdag: deinsdig (Klimmen), dieënsdig (Klimmen, ... ), diënsdig (Klimmen), dîênsdig (Klimmen), ich koom e deiensdig (Klimmen), ich kooɛ̄m e deiensdig (Klimmen) dag; dinsdag [N 07 (1961)] || de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)] || Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)] III-4-4
dinsdag voor aswoensdag dulle dinsdag: Dullediëënsdig (Klimmen), vastelavondsdinsdag: vastelaovesdieensdig (Klimmen) De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] || naam voor de dinsdag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)] III-3-2
diploma, houwersdiploma houwersdiploma: hǫwǝšdeplōma (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]) Na het volgen van de cursus voor houwer of elektricien krijgt men het bijbehorende diploma. [N 95, 995] II-5
directoire modern vrouwluibroek: medérn vrouwlŭŭj-brook (Klimmen), vrouwluibroek met elastiek: vrouwlŭŭj-brook met illestiĕk (Klimmen), vrouwluisbroek: vrouwlüjts-brook (Klimmen) directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)] III-1-3
dirigent directeur: direkteur (Klimmen), dirrekteur (Klimmen) De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)] III-3-2
dirigent van het zangkoor directeur (fr.): direkteur (Klimmen), dirrekteur (Klimmen), directeur (fr.) van de zang: d`r directeur van d`n zank (Klimmen) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dispensatie dispensatie (<fr.): dispensasie (Klimmen), dispenseren (ww.): dipenzere (Klimmen), vrijstelling: vriestelling (Klimmen) De ontheffing, vrijstelling van een kerkelijk gebod of voor-schrift (op het gebied van de zondagsheiliging, vasten en onthouding, huwelijk). [N 96D (1989)] III-3-3
dissel desser: dęsǝr (Klimmen), dɛsǝr (Klimmen), disselboom: desǝlbǭm (Klimmen), distelboom: destǝlbǭm (Klimmen) Bijl waarvan het vlakke of holle blad dwars op de steel is bevestigd en naar de steel toe gekromd is. Zie ook afb. 6. Verschillende houtbewerkende beroepen maken gebruik van de dissel. De houtzager kapt er bijvoorbeeld boomstammen vierkant mee, terwijl de kuiper er de schuine kant aan de uiteinden van de duigen van een ton mee maakt. De timmerman hakt goten uit met behulp van de dissel met een hol blad. Het eerste lid uit het woordtype kandelbeitel uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) verwijst daar naar. Bij de wagenmaker dient de dissel onder meer voor het bekappen van naven en spaken en bij de klompenmaker om een klomp zijn eerste, ruwe vorm te geven. Voor deze laatstgenoemde werkzaamheden wordt een dissel met korte steel gebruikt. Zie ook afb. 235. [N E, 32c-d; N G, 42a-b; N 50, 18b; N 53, 89a; N 97, 11c; A 29a, 2c; monogr.] || Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13, II-12