31420 |
drilboog |
drilboog:
drelbǭx (Q111p Klimmen)
|
Soort boog met handvat waaraan het drilkoord bevestigd kan worden. Zie ook afb. 127. [N 33, 127]
II-11
|
31421 |
drilkoord |
drilpees:
drelpēs (Q111p Klimmen),
driltouw:
dreltǫw (Q111p Klimmen)
|
Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129]
II-11
|
22066 |
drinkbak |
drinkbak:
d’r drinkbak (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19575 |
drinkbeker |
beker:
bèker (Q111p Klimmen),
bierpul:
beerpul (Q111p Klimmen),
drinkbeker:
drinkbaeker (Q111p Klimmen),
grèle:
gruul (Q111p Klimmen),
pint:
gewoonlijk geemailleerde beker met handvat
pint (Q111p Klimmen),
pot:
pot (Q111p Klimmen),
mit enne hingel
pot (Q111p Klimmen)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29602 |
drinkbekertje |
bekertje:
bē̜kǝrkǝ (Q111p Klimmen),
drinkbekertje:
dreŋk˱bē̜kǝrkǝ (Q111p Klimmen)
|
Bekertje dat met een ijzeren haakje aan de rand van de coco-emmer bevestigd is en dient om er de coco-drank mee uit te scheppen. [N 98, 16]
II-8
|
19726 |
drinkbus |
blik:
blēk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
bliǝk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I]),
tuit:
tø̜jt (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Emma])
|
De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.]
II-5
|
20499 |
drinken |
de dorst lessen:
d⁄r doeësj lèssje (Q111p Klimmen),
drinken:
drinke (Q111p Klimmen),
lessen:
lèssjə (Q111p Klimmen)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q111p Klimmen)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
drinkglas:
drinkglaas (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
glas:
glaas (Q111p Klimmen),
glās (Q111p Klimmen),
pint:
pent (Q111p Klimmen),
waterglas:
waaterglaas (Q111p Klimmen)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
glas met een voet:
glaas met enne voot (Q111p Klimmen),
schopje:
frans chope
sjöpke (Q111p Klimmen)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|