e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droog blijven droog blijven: druegblieve (Klimmen), druëg-blieve (Klimmen), overblijven: ueverblieve (Klimmen), uëver-blieve (Klimmen), t blijft over]: de wauwke drīēve ûûver (Klimmen), klieërt op (Klimmen), ⁄t waer drĭĕf ûûver (Klimmen) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog snot droog snot: drueg sjnot (Klimmen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)] III-3-2
droog weer droog: drûûch (Klimmen) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek droogdoek: druegdook (Klimmen), druuegdook (Klimmen), schotelsplag: sjottelsplak (Klimmen), spoeldoek: sjpeuldook (Klimmen) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
droogplaats baan: bān (Klimmen) Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.] II-8
droogstaan droogstaan: drȳǝxštǭn (Klimmen) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop lakrits: lákrits (Klimmen), lakritswater: lakritswater (Klimmen) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater lakritswater: lakrits-waatər (Klimmen), sjümke trekke= het schuim uit het flesje trekken  lakritswater (Klimmen) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer monketig (weer): monketig wéér (Klimmen), mònketig waer (Klimmen, ... ), nat (weer): eine nate zoimer (Klimmen, ... ), naat (Klimmen, ... ), naat waer (Klimmen, ... ), regenachtig (weer): raege-echtig (Klimmen), raengenechtig (Klimmen), vies (weer): ⁄t is vieësj (Klimmen) druilerig weer || druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen zijpen: ziepe (Klimmen) druipen [SGV (1914)] III-4-4