e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote trom dikke trom: diekke trom (Klimmen), dikə trom (Klimmen) Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote trom met bekkens dikke trom: dikə trom (Klimmen), dikke trom met deksels: diekke trom mit deͅksəls (Klimmen) Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote wolk wolk: wollek (Klimmen), wouk (Klimmen) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
grove vijl grove vijl: grǭf ˲vīl (Klimmen) Vijl met een grof bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een deze vijl minder dan 26 tanden per inch (vgl. Handboek Gereedschap, pag. 238). De grove vijl wordt gebruikt bij het bewerken van zachte metalen waarvan men in korte tijd een grote hoeveelheid materiaal wil verwijderen (V.d. Kloes en Risch, pag. 251). Verschillende informanten gaven als antwoord op de vraag naar de ...grove vijl" een variant van het woordtype bastaardvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "bastaardvijl". Volgens de invuller uit K 353 werd de grove vijl voor bruut werk (brøt wɛrǝk) gebruikt.' [N 33, 86; N 64, 53d] II-11
grove zeef, voor consumptieaardappelen dikzeef: dikzēf (Klimmen) De meest grove of bovenste zeef; hierdoor worden de grootste aardappelen afgezonderd van de rest. Deze dienen voor de consumptie. Omschrijvende antwoorden als "grote zeef" zijn hier niet opgenomen. In Belgisch Limburg is zeef onzijdig en moet men voor grove zeef wel grof zeef lezen. [N 12, 34a] I-5
gruiskoolkuil gruiskuil: grȳskul (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Julia]), kolengriesput: kǭlǝgrīǝspø̜t (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Opslagplaats voor fijnkool. [N 95, 105] II-5
gruwelijk grellig: grellig (Klimmen), scheusslich (du.): sjieselig (Klimmen) grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || gruwelijk [SGV (1914)] III-1-4
guano guano: guano (Klimmen) Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a] I-1
guit snaak: sjnaak (Klimmen) guit [SGV (1914)] III-1-4
gulden gulden: enne gölle (Klimmen), gölle (Klimmen), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  ’ne gölle (Klimmen), nederlander: enne Neederlander (Klimmen) gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1