e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hanetred hanetred: hanǝtret (Klimmen), krampetrekker: krampǝtrękǝr (Klimmen) Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c] I-9
hangen hangen: hange (Klimmen) hangen [SGV (1914)] III-1-2
hangende muur op mich/dich aan komen: ǫp mex˱/dex˱ ā komǝ (Klimmen), over hangen: yǝvǝr haŋǝ (Klimmen) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangende steiger hangstelling: haŋ[stelling] (Klimmen) Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a] II-9
hangladder hangrolsteiger: haŋrǫlštīgǝr (Klimmen), hangsteiger: haŋštīgǝr (Klimmen), rolstelling: rǫlštɛleŋ (Klimmen), schuifstelling: šȳfštɛleŋ (Klimmen) Ladder waarvan de ijzeren bomen van boven gebogen zijn en aan een blok of aan rollen bevestigd zijn. De gebogen gedeelten van de ladderbomen worden bij het gebruik in de dakgoot gehangen. De hangladder dient voornamelijk voor het schilderen van hoge gevels. [N 67, 63g; N 67, 63h; monogr.] II-9
hangslot kluister: kloe.ster (Klimmen), kloester (Klimmen, ... ), klōē:ster (Klimmen), klōēster (Klimmen), klūstǝr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), kluistertje: dim  kluusterke (Klimmen) Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [N 07 (1961)] || Hangslot, op de Domaniale mijn gebruikt voor het afsluiten van de gereedschapsring. [N 95, 745 add.; N 95, 763 add.] II-5, III-2-1
hangsteiger dekstoel: dękštōl (Klimmen) Steiger waarop de dakdekker staat wanneer hij het onderste deel van de dakbedekking vervaardigt. De steiger bestaat uit vier planken die op zogenaamde steigerbokken rusten. Het geheel wordt met touwen aan de muur bevestigd. Zie ook het lemma 'Hangende steiger'. Het betreft daar een vergelijkbare steiger die door de metselaar wordt gebruikt. [N F, 11; N 64, 147a] II-9
hansworst aansteller: ⁄nen aasjtèller (Klimmen) iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] III-1-4
hard schreeuwen hel schreeuwen: hel sjrieve (Klimmen) hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)] III-3-1
hard waaien blazen: blaoze (Klimmen), hel waaien: hel wéjje (Klimmen), stormen: sjtörme (Klimmen) hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] III-4-4