e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoepelen repen: reipe (Klimmen, ... ) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)] || Hoepelen. III-3-2
hoepelrok repenrok: reipe-rok (Klimmen), reipe-ròk (Klimmen) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar huifrepen: hūfręi̯pǝ (Klimmen), repen: ręi̯pǝ (Klimmen) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoest hoest: hoos (Klimmen), hōst (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), kuilhoest: kulhōs (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]) hoest [SGV (1914)] || Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964] II-5, III-1-2
hoesten hoesten: hooste (Klimmen, ... ), knuchelen: knuuchele (Klimmen) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || kuchen [SGV (1914)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt gaffel: gafǝl (Klimmen) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoge herenschoen hoge schoen: hoeëg sjoon (Klimmen), hôôge sjoon (Klimmen) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3
hoge hoed cilinder: cilinder (Klimmen), hoge hoed: hoeëgen hood (Klimmen), hôôge-hood (Klimmen), zijden hoed: zie-je hood (Klimmen), zijden, een -: ziĕ-je (Klimmen) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-1-3
hoge hoed bij begrafenis cilinder: cilinder (Klimmen), hoge hoed: hoeëgen hood (Klimmen), hôôge-hood (Klimmen), zijden hoed: zie-je hood (Klimmen), zijden, de -: der ziĕ-je (Klimmen) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-2-2
hoge klomp hoge klomp: hūǝgǝ [klomp] (Klimmen), stalklomp: štal[klomp] (Klimmen) Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.] II-12