e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inzakken, zich zetten inzakken: ezakǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), zich leggen: zex Ięqǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]) Gezegd van de daklaag, wanneer deze zakt. Door de koolontginning maakt men ruimte in de koollaag. Door het enorme gewicht dat zowel op de koollaag als op de gesteentelagen drukt, willen de daklagen boven de gemaakte ruimte gaan zakken (Driessen pag. 152-153). Deze druk kan een steun zijn bij het werk van de koolhouwer, omdat ze een wat brekende werking uitoefent op de resterende koollaag. [N 95, 524; N 95, 389] II-5
inzet inzet: d⁄r izat (Klimmen) de inzet door de verkoper gedaan om de prijs op te voeren op een veiling [schut, buurmansschut] [N 89 (1982)] III-3-1
inzet bij het spel inzet: izat (Klimmen), pot: pot (Klimmen) Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)] III-3-2
inzetgeld poulegeld (<fr.): poul-geld (Klimmen) het inleggeld (inzetgeld) per duif? [N 93 (1983)] III-3-2
inzetter enzetter: enzę ̞tǝr (Klimmen) De arbeider die de droge vormelingen onder leiding van een deskundige die meestal ook als stoker fungeert, in de oven plaatste. In Q 111 maakte men een onderscheid tussen de schurger (ēø̜r\g\r) die de stenen aanvoerde en de inzetter (enzę ̞t\r) die de stenen in de oven plaatste. [N 98, 119; N 98, 153; monogr.] II-8
inzouten pekelen: piekele (Klimmen), pieèkele (Klimmen), zouten: zawte (Klimmen) Wat is bij u de uitdrukking voor het inzouten van het vlees? [N 104 (2000)] || zouten (mv.?) [SGV (1914)] III-2-3
iris het wit van het oog: t wit van `t oug (Klimmen) Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt (iris, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1
jaarduif jarige, een ~: ’ne jäörige (Klimmen) een jonge duif van één jaar? [N 93 (1983)] III-3-2
jaargetijde jaardienst: jaordienst (Klimmen), Vroeger zei men eerder `jaorgetiej`.  jaordeen (Klimmen), jaargetijd: jaorgetied (Klimmen) Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)] III-3-3
jaarmarkt jaarmarkt: d⁄r jaormêrt (Klimmen) de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)] III-3-1