e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koken (intr.) koken: kaokə (Klimmen), koake (Klimmen) koken [DC 03 (1934)], [RND] III-2-3
kol kol: kǫl (Klimmen), ster: štar (Klimmen) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolder koldergek: kǫldǝrgɛk (Klimmen) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9
kolen, kool delven (de) kool loshakken: dǝr kǭl loshakǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Willem-Sophia]), de kool hameren: dǝr kǭl hamǝrǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Maurits]), het kolenpand deruit houwen: ǝt kǭlǝpant drūt hǫwǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), kolen maken: kǭlǝ mākǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div] II-5
kolengat kolenlok: kǭlǝlǭk (Klimmen) De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27] II-11
kolengruis gruis: gruus (Klimmen, ... ), kolengruis: koalegruus (Klimmen) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kolenkraan kolenkraan: kǭlǝkrān (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) [N 95, 37] II-5
kolenlaadstation verlading: verlading (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Wilhelmina]) Het woordtype "kade" (Q 7) duidt op een punt waar kolen in schepen worden overgeladen en "bascule" (Q 7) op een laadpunt voor treinen. [N 95, 32] II-5
kolenschop kolenschup: koalesjup (Klimmen), koleschup (Klimmen), panschup: panšø̜p (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), platte schup: platǝ šø̜p (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)] || Schop, bestaande uit een korte steel met kruk en een betrekkelijk groot blad. Met dit type schop worden de losgemaakte kolen op de transportband of de schudgoot geschept. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 751 ("Hoe noemt u een platte schop?") en vraag N 95, 752 ("Hoe noemt u een panneschop?") is een aantal opgaven uit dit lemma mogelijkerwijs ook van toepassing op de steenschop. De composita waarvan het eerste lid verwijst naar een steenschop zijn bijeengeplaatst in het lemma Steenschop. [N 95, 752; N 95, 751; monogr.] II-5, III-2-1
kolenslik slam: šlam (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Nat kolenstof of kolengruis, gebruikt als brandstof. [N 95, 466; monogr.; Vwo 689; Vwo 709; Vwo 715] II-5