e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
konijn konijn: knīēn (Klimmen), knīn (Klimmen), (mv.)  knien (Klimmen) konijn [SGV (1914)] III-2-1
konijnenhol aard: WLD  aerd (Klimmen), konijnspijp: Veldeke  ’n knĭenspiep (Klimmen), pijp: WLD  pīēp (Klimmen) Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] III-4-2
konijnenjong jong: joŋə (Klimmen) konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)] III-2-1
koning koning: kueuning (Klimmen), kyəniŋ (Klimmen) koning [RND], [SGV (1914)] III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand bruid: broet (Klimmen) Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)] III-3-2
koning van de rosmolen koning: kȳǝneŋ (Klimmen), kroonas: krōǝnas (Klimmen) De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28] II-3
koningin koningin: kyǝneŋen (Klimmen) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koningin des hemels koningin des hemels: Kuëningin des Hemels (Klimmen), regina caeli: Regina Caeli (Klimmen) Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)] III-3-3
koningpot spoorpot: špø̜̄rpǫt (Klimmen) De pot op de draagbalk waar de pen van de onderkant van de koning in draait. [N O, 50l; N D, add.] II-3
konkelen bekonkelen: zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  bekónkele (Klimmen) heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)] III-1-4