23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisdag:
krytsda:ch (Q111p Klimmen)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
24100 |
kruisheer |
kruisheer:
`ne krütshieër (Q111p Klimmen),
eine kruusheer (Q111p Klimmen),
enne kruushiër (Q111p Klimmen)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31973 |
kruishout |
kruishout:
krytshǫwt (Q111p Klimmen)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruutske (Q111p Klimmen),
krütske (Q111p Klimmen),
kruisje aan een kettinkje:
kruutske aan `n kettingsjke (Q111p Klimmen)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23717 |
kruisje van de rozenkrans |
kruis:
kruuts (Q111p Klimmen),
kruisje:
krütske (Q111p Klimmen),
kruisje aan de rozenkrans:
`t kruutske aan der roëzekrans (Q111p Klimmen)
|
Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24673 |
kruiskruid |
duivenkrop:
Veldeke
doevekrop (Q111p Klimmen)
|
Kruiskruid (senecio 5 tot 50 cm groot. De bladeren zijn bochtig veerspletig, kaal of licht spinnewebachtig behaard; de bloemen staan in kleine, langwerpige hoofdjes, straalbloemen ontbreken, de schijfbloemen ontbreken; omwindselblaadjes met zwarte top ( [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23314 |
kruisprocessie |
kruisen:
de krütser (Q111p Klimmen),
veldprocessie (<lat.):
Veldprocessie (Q111p Klimmen)
|
De processie die tijdens de kruisdagen gehouden wordt voor een goede oogst, de kruisprocessie . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24380 |
kruisspin |
kruisspin:
vrij naar het WLD
’n kruuts-sjpin (Q111p Klimmen)
|
kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31343 |
kruisstaal |
rooier:
rujǝr (Q111p Klimmen)
|
Stalen werktuig om evenwijdig lijnen op het materiaal te trekken. Het bestaat doorgaans uit een ronde stang waarbij aan één uiteinde een haakse stalen pin is bevestigd. Op de stang is verder een verplaatsbare aanslag aangebracht die met een schroef of vleugelmoer kan worden vastgezet. Wanneer de aanslag langs de kant van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de stalen pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het materiaal. Er bestaat ook een uitvoering waarbij aan één uiteinde van de ronde stang een vastzittend klein wieltje is bevestigd, terwijl op de stang een draaibaar, groter wieltje is aangebracht. Het kleine wieltje wordt langs de zijkant van het werkstuk geschoven, het grote dient om de evenwijdig aan de rand lopende lijn af te tekenen. Zie ook afb. 75. [N 33, 264; N 64, 81a; N 66, 2a]
II-11
|
23705 |
kruisteken |
kruis:
kruuts (Q111p Klimmen),
kruisteken:
kruuts(teike) (Q111p Klimmen),
krütsteike (Q111p Klimmen)
|
Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|