24366 |
kwabaal en puitaal |
aal:
WLD
aol (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22519 |
kwajongen (kaartspel) |
kwajongen:
kaojonge (Q111p Klimmen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21727 |
kwajongensstreek |
blauw (bn.):
flaw (Q111p Klimmen),
flauwekul:
flawwe köl (Q111p Klimmen)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwake (Q111p Klimmen),
Veldeke
kwake (Q111p Klimmen),
WLD
kwake (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] || kwaken
III-4-2
|
25311 |
kwart el, maat van 17 cm |
kwart:
kwaart (Q111p Klimmen)
|
de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwartel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
kwattel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
kwartel [SGV (1914)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25280 |
kwartier, maat van 25 liter |
kwartier:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
kwartier (Q111p Klimmen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 25 liter [kwartier, viertel, vierendeel, kannetje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
’n kwartje (Q111p Klimmen),
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
e kwartje (Q111p Klimmen),
willempje:
’n willemke (Q111p Klimmen)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25263 |
kwartje, maat van 1/4 anker |
kwartje:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
kwartje (Q111p Klimmen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 9,7 liter = 1/4 anker (zie vraag 144) [kwartje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32254 |
kwast, noest |
aast:
ǭs (Q111p Klimmen),
kwast:
kwas (Q111p Klimmen)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|