e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laag schoven op de wagen ring: reŋk (Klimmen) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Klimmen) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagte in een akker bedding: będeŋ (Klimmen), del: dęl (Klimmen), dɛl (Klimmen), schoot: šō.t (Klimmen) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laagte in het landschap laagte: lęi̯ǝgdǝ (Klimmen) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
laars (alg.) stevel: sjtieëvel (Klimmen, ... ) laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laars met sluitriempje rijstevel: rie-sjtieëvel (Klimmen) laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie gamascheschoen: kamassje-sjoon (Klimmen), rijstevel: Hier "rie"in de betekenis van paardrijden.  rie-sjtieëvel (Klimmen) laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laarzenschacht schacht: sjach (Klimmen, ... ), stevelschacht: sjtieëvelsjach (Klimmen) schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)] III-1-3
laatste evangelie t letste evangjillióm?].: `t letste evangelie (Klimmen), `t lèste ivve(n)gelie (Klimmen), `t lètste ivvengilje (Klimmen) Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)] III-3-3
laatste mis snapmisje: sjnapmèske (Klimmen), Uitdrukking: `op d`n sjnap`.  e sjnapmèske (Klimmen) De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)] III-3-3