23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
t leste aordeil (Q111p Klimmen),
t lètste aordeil (Q111p Klimmen),
ut letste oerdeil (Q111p Klimmen),
??
letste oordeil (Q111p Klimmen)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33089 |
laatste voer |
laatste schob:
letstǝ šǫp (Q111p Klimmen)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|
28268 |
ladderafdeling |
ledderafdeling:
ø̜dǝrāfdęjleŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
ledders:
lø̄dǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Het gedeelte van de schacht waar men door middel van ladders de ondergrond kan bereiken. De ladderafdeling wordt uit veiligheidsoverwegingen aangelegd. Hij wordt gebruikt wanneer het kooivervoer uitvalt. Uit de opmerkingen van de invuller uit Q 15 blijkt dat dit niet vaak is voorgekomen; genoemde zegsman heeft het op de mijn Maurits alleen meegemaakt tijdens een bombardement in de Tweede Wereldoorlog. [N 95, 87; monogr.]
II-5
|
30698 |
ladderbankje |
ledderbankje:
lø̜dǝrbɛŋkškǝ (Q111p Klimmen)
|
Plankje met uitklapbare steun dat met behulp van haken aan de sporten van de ladder bevestigd kan worden. Op deze wijze ontstaat een horizontaal vlak waarop gereedschap kan worden gelegd of dat de basis kan vormen voor bijvoorbeeld een loopplank. [N 67, 63k]
II-9
|
30701 |
ladderschoen |
anti-slip:
anti-šlep (Q111p Klimmen),
ledderschoen:
lø̜dǝršōn (Q111p Klimmen)
|
Kunststof dop aan de onderzijde van de zijbalken van een ladder die verhindert dat de ladder in uitgeklapte toestand kan gaan schuiven. [N 67, 63n]
II-9
|
28276 |
lader |
laadjong:
lātjoŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
lader:
lader (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
loǝdǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Domaniale])
|
De persoon die op de laadpunten de kolen in de mijnwagens laadt door het openen en sluiten van de laadbak. Indien aanwezig, bedient hij ook de wagentrekker of de lier waarmee de wagens verplaatst kunnen worden. [N 95, 141; monogr.; Vwo 229; Vwo 236; Vwo 461; Vwo 465; Vwo 666]
II-5
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
lieëg sjoon (Q111p Klimmen),
lieëge sjoon (Q111p Klimmen)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32447 |
lage klomp |
lage klomp:
līǝgǝ [klomp] (Q111p Klimmen),
vrouwluiklomp:
vrǫwlyj[klomp] (Q111p Klimmen)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
lage klomp:
lieëg klómpe (Q111p Klimmen),
vrouwluiklomp:
vrouwlŭŭj-klompe (Q111p Klimmen)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
kwel:
kwɛl (Q111p Klimmen),
poel:
pōl (Q111p Klimmen),
slond:
šlont (Q111p Klimmen),
wijer:
wii̯jǝr (Q111p Klimmen),
zomp:
zomp (Q111p Klimmen)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|